Sinds deze week hanteert de Tweede Kamer een nieuwe opzet voor het Vragenuur. Voortaan kunnen er meer vragen worden toegelaten tot de vergadering, en is er minder ruimte voor debat. Het Vragenuur doet waarvoor het bedoeld is: het verstrekken van inlichtingen door de regering op vragen van Kamerleden.
De achtergrond
Voormalig fractievoorzitter Tichelaar van de PvdA uitte in december 2007 stevige kritiek op het bestaan van het vragenuurtje. Hij zegt: ‘Dat vragenuur levert helemaal niets op, behalve dat Kamerleden zich proberen te profileren. De politiek gaat een richting op waarbij inhoud en feiten worden losgelaten.’ Tichelaar was van mening dat het vragenuur bijdraagt aan scoringsdrift, vluchtigheid en gebrek aan inhoud en moed. De Raad voor het Openbaar Bestuur constateerde in 2005 al dat “dit instrument het politieke debat zou moeten verlevendigen, maar volgens velen is verworden tot een obligate woordenstrijd voor de Bühne; Kamerleden verdringen zich voor het spreekgestoelte: goedkopere politieke zendtijd is immers niet te krijgen.” Oud SP-fractievoorzitter Marijnissen had in 2006 soortgelijke kritiek als Tichelaar. Hij kwam met het idee om een wekelijks debat te organiseren tussen de fractievoorzitters en de premier. De premier zou dan op hoofdlijnen ondervraagd kunnen worden over belangrijke actuele politieke onderwerpen.
Geschiedenis
Dit vragenuur komt voort uit het mondelinge vragenrecht dat Nederlandse parlementariërs hebben sinds 1906. Dit vragenrecht is een uitvloeisel van het recht op inlichtingen dat ieder Kamerlid bezit. In het kader van de ministeriele verantwoordelijkheid zijn ministers en staatssecretarissen verplicht inlichtingen te verschaffen indien één of meerdere leden van de Staten-Generaal dit verlangt, indien het verstrekken van deze inlichtingen niet in strijd is met het belang van de staat.
Op initiatief van Hendrik Goeman Borgesius van de Liberale Unie dienden in 1906 de voorzitters van de zeven Tweede Kamerfracties een gezamenlijk voorstel in tot opneming van het vragenrecht in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer. De indieners hoopten zo een eind te maken aan de praktijk dat Kamerleden steeds meer vragen gingen opsparen voor de begrotingsdebatten. Alleen bij deze debatten konden individuele Kamerleden een vraag stellen, in alle andere gevallen moest het individuele Kamerlid hiervoor verlof vragen aan de Kamer. Daarnaast meende ze dat de invoering van het vragenrecht met een vermindering van het aantal interpellaties samen zou gaan. Over interpellaties bestond enige onvrede: deze waren soms zeer tijdrovend en waren lang niet altijd even geslaagd. Tevens was deze methode minder geschikt voor actuele zaken. Op voorstel van de Kamervoorzitter werd in het vergaderjaar 1906-1907 opgenomen dat vragen mondeling zouden kunnen worden beantwoord op iedere vrijdag waarop de Kamer vergadert om 15.15 uur.
Tot slot
Daarnaast is aan het eind van de 20e eeuw getracht de levendigheid van het mondelinge vragenuur te vergroten. Met het oog op de actualiteit werd het vragenuur in 1984 verplaatst van de donderdag, waarop het sinds 1948 werd gehouden, naar het begin van de vergaderweek. Sindsdien wordt het vragenuur op dinsdagmiddag gehouden, zodat Kamerleden vragen kunnen stellen over actuele zaken die spelen naar aanleiding van bijvoorbeeld de Ministerraad van vrijdagmiddag. Sinds deze week dus meer ruimte voor vragen van Kamerleden. Volgende week antwoord op de vraag of de nieuwe opzet een verbetering is.
Question Time in het Britse Lagerhuis wordt vaak gezien als
bakermat van het Vragenuurtje.